corona

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·ro·na
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kransvormige buitenste atmosfeer van de zon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1900 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord corona corona's
verkleinwoord coronaatje coronaatjes

Zelfstandig naamwoord

corona v / m

  1. (astronomie) een krans van licht rond de zon te zien tijdens een volledige zonsverduistering
  2. (meteorologie) de krans van licht door de diffractie van de zon of de maan door kleine waterdruppels of ijskristallen van een wolk
    • Rond de maan was er een prachtige corona te zien. 
  1. (taalkunde) een diakritisch teken boven een foneem
    • In het Deens, Noors en Zweeds komt er boven de a een corona voor (å) en wordt gezien als aparte letter, en in het Tsjechisch boven de u (ů). 
  1. (mineralogie) een mineraal dat omringd wordt door een ander mineraal.
  2. (natuurkunde) een ontladingsverschijnsel.

Gangbaarheid

  • Het woord corona staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Italiaans

Zelfstandig naamwoord

corona v

  1. kroon


Latijn

Zelfstandig naamwoord

corona v

  1. kroon


Spaans

enkelvoud meervoud
corona coronas

Zelfstandig naamwoord

corona v

  1. kroon

Werkwoord

vervoeging van
coronar

corona

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van coronar
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van coronar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.