corona
Nederlands
Woordafbreking
- co·ro·na
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kransvormige buitenste atmosfeer van de zon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1900 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | corona | corona's |
verkleinwoord | coronaatje | coronaatjes |
Zelfstandig naamwoord
corona v / m
- (astronomie) een krans van licht rond de zon te zien tijdens een volledige zonsverduistering
- (meteorologie) de krans van licht door de diffractie van de zon of de maan door kleine waterdruppels of ijskristallen van een wolk
- Rond de maan was er een prachtige corona te zien.
- (taalkunde) een diakritisch teken boven een foneem
- (mineralogie) een mineraal dat omringd wordt door een ander mineraal.
- (natuurkunde) een ontladingsverschijnsel.
Gangbaarheid
- Het woord corona staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'corona' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.