komiek
Nederlands
Woordafbreking
- ko·miek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | komiek | komieken |
verkleinwoord | komiekje | komiekjes |
Zelfstandig naamwoord
komiek m
- (beroep) iemand die een publiek vermaakt door ze aan het lachen te brengen
- het is misschien wel een goed idee om een komiek in de Italiaanse regering op te nemen, aan een clown waren ze al jaren gewend
Hyponiemen
- droogkomiek, filmkomiek, karakterkomiek, revuekomiek, televisiekomiek, tv-komiek
Vertalingen
1. iemand die een publiek vermaakt door ze aan het lachen te brengen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | komiek | komieker | komiekst |
verbogen | komieke | komiekere | komiekste |
partitief | komieks | komiekers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
komiek
- lachlust opwekkend
- Dat veroorzaakte een uiterst komieke situatie.
Gangbaarheid
- Het woord komiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'komiek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.