koerier

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koe·rier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bode’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1620 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord koerier koeriers
verkleinwoord koeriertje koeriertjes

Zelfstandig naamwoord

koerier m

  1. (beroep) persoon of instantie die berichten, pakjes enz. ophaalt, vervoert en aflevert
    • Dit werd hem per koerier bericht. 
    • Bel de Fietsdienst even voor een koerier om dit pakje weg te brengen 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • koeriersmachine
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord koerier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.