knobbel
Nederlands
Woordafbreking
- knob·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knobbel | knobbels |
verkleinwoord | knobbeltje | knobbeltjes |
Hyponiemen
- gewrichtsknobbel, kankerknobbel, talenknobbel, wiskundeknobbel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
knobbelen |
knobbel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knobbelen
- Ik knobbel.
- gebiedende wijs van knobbelen
- Knobbel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knobbelen
- Knobbel je?
Gangbaarheid
- Het woord knobbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'knobbel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.