klerikaal

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kle·ri·kaal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘geestelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'clericus' of clerus met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klerikaal klerikalen
verkleinwoord klerikaaltje klerikaaltjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

klerikaal m

  1. iemand die de invloed van de geestelijkheid (clerus) in de maatschappij wil bevorderen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen klerikaalklerikalerklerikaalst
verbogen klerikaleklerikalereklerikaalste
partitief klerikaalsklerikalers-

Bijvoeglijk naamwoord

klerikaal

  1. de geestelijke stand betreffend
  2. de invloed van de geestelijkheid op het staatkundige voorstaand
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
  • binnenkerkelijk, buitenkerkelijk, hoogkerkelijk, interkerkelijk, kerk, kerkelijkheid, laagkerkelijk, randkerkelijk
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord klerikaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
51 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.