kassa
Nederlands
Woordafbreking
- kas·sa
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘loket’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- Afkomstig van het Italiaanse cassa [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kassa | kassa's |
verkleinwoord | kassaatje | kassaatjes |
Zelfstandig naamwoord
kassa v/m
- een plaats in een winkel waar men zijn aankopen betaalt
- De klant gaat naar de kassa om zijn boodschappen te betalen.
- een plaats in een theater waar men zijn tickets reserveert of betaalt
- De bioscoopgangers moeten lang aanschuiven aan de kassa voor ze naar binnen kunnen gaan.
- een machine in een winkel om ontvangen geld te registreren en te bewaren
- De winkelier steekt het ontvangen geld in de kassa.
Synoniemen
- [3]: kasregister
Hyponiemen
- zelfscankassa
Afgeleide begrippen
- kassa-inkomsten, kassabediende, kassabon, kassakoopje, kassakorting, kassamedewerker, kassamedewerkster
Vertalingen
1. plaats waar men aankopen betaalt in een winkel
2. plaats waar men tickets betaalt of reserveert
3. machine om ontvangen geld te registreren en te bewaren
Gangbaarheid
- Het woord kassa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kassa' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈkɑsɑ /
Woordafbreking
- kas·sa
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie | 6330 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | kassa | kassaen | kassaer | kassaene |
genitief | kassas | kassaens | kassaers | kassaenes |
Afgeleide begrippen
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- kas·sa
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.