kassa

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kassa    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɑsa/
Woordafbreking
  • kas·sa
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘loket’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
  • Afkomstig van het Italiaanse cassa [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kassa kassa's
verkleinwoord kassaatje kassaatjes

Zelfstandig naamwoord

kassa v/m

  1. een plaats in een winkel waar men zijn aankopen betaalt
    • De klant gaat naar de kassa om zijn boodschappen te betalen. 
  1. een plaats in een theater waar men zijn tickets reserveert of betaalt
    • De bioscoopgangers moeten lang aanschuiven aan de kassa voor ze naar binnen kunnen gaan. 
  1. een machine in een winkel om ontvangen geld te registreren en te bewaren
    • De winkelier steekt het ontvangen geld in de kassa. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • zelfscankassa
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kassa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈkɑsɑ /
Woordafbreking
  • kas·sa
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 6330
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kassa     kassaen     kassaer     kassaene  
genitief   kassas     kassaens     kassaers     kassaenes  

Zelfstandig naamwoord

kassa, m (meestal gebruikt in samenstellingen)

  1. (economie) kassa
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

kassa

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van kasse
Schrijfwijzen


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • kas·sa

Zelfstandig naamwoord

kassa

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van kasse
Schrijfwijzen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.