kaneel
Nederlands
![](../I/m/Cinnamomum_verum.jpg)
Cinnamomum verum
Woordafbreking
- ka·neel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘specerij’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
- Komt van het Franse cannelle, een verkleiningsvorm van canne (rietstengel). Dit komt op zijn beurt van het Griekse kanna (riet). Het is verwant met het Hebreeuws qane (riet) en het Arabische qanah (riet). [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaneel | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
kaneel o en m
- (specerij) een specerij van de gedroogde binnenbast van de kaneelboom, gebruikt als smaakmaker in vele gerechten
- Ik houd erg van kaneel.
Hyponiemen
- ceylon-kaneel, pijpkaneel
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een specerij van de gedroogde binnenbast van de kaneelboom, gebruikt als smaakmaker in vele gerechten
Gangbaarheid
- Het woord kaneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kaneel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.