idem

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  idem    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈidɛm/
Woordafbreking
  • idem
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord: de- of hetzelfde’ voor het eerst aangetroffen in 1515 [1]
  • van Middelnederlands idem dat geleidelijk de betekenis van item overnam [2][3]

Bijwoord

idem

  1. dezelfde, hetzelfde, net zo, gebruikt om aan te geven dat een eerdere uitspraak hier opnieuw van toepassing is
    • Het is niet van iemands politieke kleur afhankelijk of hij goed of slecht samenwerkt met zijn collega die vrouw, zwart, genderneutraal et cetera is. Idem voor allerlei kennisfeiten die men aanhangt: medewerkers met ‘bizarre meningen’ kunnen onwijs toffe collega’s zijn, ook in heel diverse teams. [4]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord idem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Latijn

Voornaamwoord

idem; bepalend voornaamwoord; m nominativus enkelvoud en o nominativus & accusativus enkelvoud

  1. dezelfde, hetzelfde
Verwante begrippen

Verbuiging m

Verbuiging o

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

Aanwijzend voornaamwoord

idem m

  1. dezelfde man of persoon
Verwante begrippen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.