item

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  item    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈajtɛm/
Woordafbreking
  • item
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘onderwerp, punt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord item items
verkleinwoord itempje itempjes

Zelfstandig naamwoord

item o

  1. onderwerp dat aan bod komt
    • Het journaal had vandaag een leuk item. 
    • Tijdens de vergadering was de recente wateroverlast een van de belangrijkste items. 
  1. specifiek voorwerp
    • De ontwerpen worden in Portugal en Italië gemaakt onder goede arbeidsomstandigheden en van de hoogste certificering organisch katoen. Ieder item heeft een QR-code die de klant informatie geeft over de fabriek, kostprijs en marges. Warmerdam: ,,Doordat we online en direct aan de klant verkopen is er geen tussenkomst van winkeliers, agenten en distributeurs. Dat scheelt aanzienlijk in de prijs.”[2] 
Synoniemen
Hyponiemen
  • [1] subitem, hot item, menu-item, nieuwsitem, agenda-item, televisie-item
  • [2] collector's item, mode-item,

Gangbaarheid

  • Het woord item staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /'aɪ̯təm/
enkelvoud meervoud
item items

Zelfstandig naamwoord

item

  1. voorwerp
  2. agendapunt
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.