item
Nederlands
Woordafbreking
- item
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘onderwerp, punt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | item | items |
verkleinwoord | itempje | itempjes |
Zelfstandig naamwoord
item o
- onderwerp dat aan bod komt
- Het journaal had vandaag een leuk item.
- Tijdens de vergadering was de recente wateroverlast een van de belangrijkste items.
- specifiek voorwerp
- De ontwerpen worden in Portugal en Italië gemaakt onder goede arbeidsomstandigheden en van de hoogste certificering organisch katoen. Ieder item heeft een QR-code die de klant informatie geeft over de fabriek, kostprijs en marges. Warmerdam: ,,Doordat we online en direct aan de klant verkopen is er geen tussenkomst van winkeliers, agenten en distributeurs. Dat scheelt aanzienlijk in de prijs.”[2]
Hyponiemen
- [1] subitem, hot item, menu-item, nieuwsitem, agenda-item, televisie-item
- [2] collector's item, mode-item,
Gangbaarheid
- Het woord item staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'item' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.