humor
Nederlands
Woordafbreking
- hu·mor
Woordherkomst en -opbouw
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | humor | - |
verkleinwoord | - | - |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | humor | humores |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
humor m
- iets wat grappig is
- Dat is pas echte humor!
- het vermogen om grappig te zijn
- Hij heeft veel humor.
- (medisch) lichaamsvocht, vochtigheid
- In een oude middeleeuwse theorie werden vier humores onderscheiden: slijm, bloed, gele en zwarte gal.
Hyponiemen
- [2] antihumor, galgenhumor, kantoorhumor, voetbalhumor, zwarte humor
Gangbaarheid
- Het woord humor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'humor' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Verwijzingen
- humor in: Diccionario de la lengua española op de website van de Real Academia Española
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.