karakter
Nederlands
Woordafbreking
- ka·rak·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aard, kenmerk’ voor het eerst aangetroffen in 1764 [1]
- Van Grieks charaktèr (stempel als stempelresultaat, kenmerk). Van Grieks charassein (inkrassen). Van charax (paal). [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | karakter | karakters |
verkleinwoord | karaktertje | karaktertjes |
Zelfstandig naamwoord
karakter o
- aard, geaardheid, inborst, natuur, wezen
- Hij is erg zacht van karakter.
- Albert Maillard. Hij was een slanke jongen met een enigszins traag, bescheiden karakter. [3]
- een glief zoals een letter, figuur, symbool
- Er stond een karakter verkeerd, maar de tekst was nog goed te lezen.
Hyponiemen
- rechtskarakter, volkskarakter
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. aard
Gangbaarheid
- Het woord karakter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'karakter' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "karakter" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- karakter op website: Etymologiebank.nl
- Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 15
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.