humeur
Nederlands
Woordafbreking
- hu·meur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gemoedsgesteldheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1658 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | humeur | humeuren |
verkleinwoord | humeurtje | humeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
humeur o
- mentale of emotionele toestand
- Hij had een slecht humeur omdat hij slecht geslapen had.
Synoniemen
- gemoedsgesteldheid
- gemoedstoestand
- stemming
Vertalingen
mentale of emotionele toestand
Gangbaarheid
- Het woord humeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'humeur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
humeur | l'humeur | humeurs | les humeurs |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.