huiswerk
Nederlands
Woordafbreking
- huis·werk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en werk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huiswerk | - |
verkleinwoord | huiswerkje | huiswerkjes |
Zelfstandig naamwoord
huiswerk o
- schoolwerk dat thuis verricht moet worden
- Ze kregen geen huiswerk op, omdat er een proefwerk volgde.
Vertalingen
1. schoolwerk dat thuis verricht moet worden
Gangbaarheid
- Het woord huiswerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huiswerk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.