huisjesmelker
Nederlands
Woordafbreking
- huis·jes·mel·ker
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘verhuurder van slechte woningen’ voor het eerst aangetroffen in 1866 [1]
- samenstelling van huisje en melker met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisjesmelker | huisjesmelkers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
huisjesmelker m
- (pejoratief) (beroep) iemand die vaak slechte huizen (woningen) tegen woekerprijzen verhuurt, een onbarmhartige woekeraar ofwel malafide huiseigenaar
- Het voornaamste bezwaar tegen huisjesmelkers is dat ze huurders een onfatsoenlijk hoge huur laten betalen.
- Prins Bernhard genomineerd voor "Huisjesmelker van het Jaar" [2]
Gangbaarheid
- Het woord huisjesmelker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huisjesmelker' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Vertalingen
1. iemand die vaak slechte huizen (woningen) tegen woekerprijzen verhuurt, een onbarmhartige woekeraar ofwel malafide huiseigenaar
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.