hotelgast
Nederlands
Woordafbreking
- ho·tel·gast
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hotel en gast
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hotelgast | hotelgasten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
hotelgast m [1]
- iemand die in een hotel overnacht
- Wat wel vaststaat, is dat de hotelgasten straks bij La Place-restaurants terecht kunnen. Die horecaformule, sinds een jaar eigendom van supermarktbedrijf Jumbo, zal het ontbijt en diner in de hotels gaan verzorgen. Dat is onderdeel van de afwikkeling van de Autogrill-deal, waarbij Gr8 Investments alle achttien AC-restaurants doorverkocht aan La Place. [2]
Gangbaarheid
- Het woord hotelgast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hotelgast' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.