hoogbouw
Nederlands
Woordafbreking
- hoog·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hoog en bouw [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoogbouw | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
hoogbouw m [2]
- een gebouw met zoveel verdiepingen dat een lift verplicht is (in Nederland meer dan 5 verdiepingen)
- In tien jaar groeide de stad uit tot een metropool van 6 miljoen inwoners, nu met veel hoogbouw en met een omvangrijke stedelijke middenklasse.[3]
Gangbaarheid
- Het woord hoogbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hoogbouw' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- hoogbouw op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Zef Hemel 23 september 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.