hoofdarbeider
Nederlands
![](../I/m/Employees_at_Softcrylic_LLC_development_center.jpg)
de moderne hoofdarbeider achter zijn computerscherm
Woordafbreking
- hoofd·ar·bei·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hoofd en arbeider
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoofdarbeider | hoofdarbeiders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
hoofdarbeider m [1]
- iemand die betaalde geestelijke arbeid verricht
- Allerlei groepen die het zwaar hadden door de hoge werkloosheid, de lage lonen en de hoge prijzen, zagen zichzelf nauwelijks als Marx’ strijdvaardige proletariërs; zoals geschoolde arbeiders die een flink eind op de ladder geklommen waren, arme winkeliers, hoofdarbeiders, boeren, de jeugd. Ze voelden zich niet aangesproken als ‘verworpenen der aarde’, maar zochten wel een sociaal verband om bij te horen. De steden groeiden snel, het platteland rafelde uiteen, de industriearbeid was vaak geestdodend en zwaar: mensen voelden zich ontheemd, niet onteigend.[2]
- Even dacht ik dat ik het verkeerde vak had gekozen. Dit was pas écht werk. Maar die gedachte is even vals romantisch als hypocriet; de hoofdarbeider die dweept met de bespetterde overall. Vakantie is vrijaf van wat je, door je aanleg, wel moet doen. Maar toch: kon ik die bevrijdende offline staat niet eens wat vaker creëren?[3]
Synoniemen
- bediende, schermwerker
Gangbaarheid
- Het woord hoofdarbeider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Menno Hurenkamp 24 augustus 2012
- Volkskrant 4 maart 2013
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.