hola

• Geluid:  hola    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈhola /

• ho·la

• Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep om iets te stoppen’ voor het eerst aangetroffen in 1516 [1]
• [tussenwerpsel] mogelijk van Oudfrans holà "ho daar", of afgeleid van halen; cognaat met Engels en Duits holla [2][3]
• [zelfstandig naamwoord] (letterwoord) van huwelijk op loopafstand [3]

hola!

1. aanroep om iemand te onderbreken of iets te stoppen

1. • Nog absurder is het beloningssysteem dat de Universiteit Utrecht wil introduceren. Een woordvoerder zei gisteren tegen het AD dat er plannen zijn om spitsmijdende studenten te laten sparen voor ‘een gratis treinticket naar Berlijn of Barcelona’. Hola! En wie zwalken er straks over de Ramblas? Niet degenen met een bijbaan in de horeca die hun avondcolleges noodgedwongen overslaan. [4]

_{Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord}

hola o

1. relatievorm waarbij de leden van een echtpaar in afzonderlijke woningen in dezelfde buurt wonen

1. • Bij een hola leef je gescheiden, maar woon je wel bij elkaar in de buurt en ga je ook geregeld bij elkaar op bezoek, vooral vanwege de kinderen. [5]

• Het woord hola staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hola' herkend door:

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

• ho·la

hola

1. hallo