herenboer
Nederlands
Woordafbreking
- he·ren·boer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘heer die uit liefhebberij het boerenbedrijf uitoefent’ voor het eerst aangetroffen in 1877 [1]
- samenstelling van heer en boer met het invoegsel -en- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | herenboer | herenboeren |
verkleinwoord | herenboertje | herenboertjes |
Gangbaarheid
- Het woord herenboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'herenboer' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.