herenboer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • he·ren·boer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘heer die uit liefhebberij het boerenbedrijf uitoefent’ voor het eerst aangetroffen in 1877 [1]
  • samenstelling van  heer   en  boer   met het invoegsel -en- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord herenboer herenboeren
verkleinwoord herenboertje herenboertjes

Zelfstandig naamwoord

herenboer m

  1. (landbouw) (beroep) rijke boer die als een heer leeft

Gangbaarheid

  • Het woord herenboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.