har

Niet te verwarren met: Haar, hår

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  har    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɑr/
Woordafbreking
  • har
enkelvoud meervoud
naamwoord har harren
verkleinwoord harretje harretjes

Zelfstandig naamwoord

har v/m

  1. scharnier

Gangbaarheid

  • Het woord har staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Deens

Woordafbreking
  • har
Naar frequentie 10

Werkwoord

har

  1. tegenwoordige tijd van have

Baskisch

Zelfstandig naamwoord

har

  1. (dierkunde) worm

Noors

Woordafbreking
  • har
Naar frequentie 9

Werkwoord

har

  1. tegenwoordige tijd van ha

Nynorsk

Woordafbreking
  • har

Werkwoord

har

  1. tegenwoordige tijd van ha

Werkwoord

har

  1. gebiedende wijs van hare

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • har
Naar frequentie 9

Werkwoord

har

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ha
  1. «…jag har…»
    …ik heb…
    «Jag har en bil.»
    Ik heb een auto.
    «…du har…»
    …jij hebt…
    «Du har en bil.»
    Jij hebt een auto.
    «…hon har…»
    …zij heeft…
    «Hon har en bil.»
    Zij heeft een auto.
    «…vi har…»
    …wij hebben…
    «Vi har en bil.»
    Wij hebben een auto.
    «…ni har…»
    …jullie hebben…
    «Ni har en bil.»
    Jullie hebben een auto.
    «…ni har…»
    …u heeft…
    «Ni har en bil.»
    U heeft een auto.
    «…de har…»
    …zij hebben…
    «De har en bil.»
    Zij hebben een auto.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.