gutturaal
Nederlands
Woordafbreking
- gut·tu·raal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘keelklank’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- van het Latijnse 'guttur' (keel) met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gutturaal | gutturalen |
verkleinwoord | gutturaaltje | gutturaaltjes |
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gutturaal | gutturaler | gutturaalst |
verbogen | gutturale | gutturalere | gutturaalste |
partitief | gutturaals | gutturalers | - |
Gangbaarheid
- Het woord gutturaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gutturaal' herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
39 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.