gut
Nederlands
Woordafbreking
- gut
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep van verwondering’ voor het eerst aangetroffen in 1612 [1]
- bastaardvloek, afgeleid van God!, waarvan de betekenis geleidelijk verzwakt is [2][3]
Tussenwerpsel
gut
- uitroep die lichte verbazing uitdrukt
- Gut, ik dacht dat je morgen zou komen.
- uitroep die licht medelijden uitdrukt
- Ben ik op jouw plaats gaan zitten? Gut, dat spijt me.
Afgeleide begrippen
- guttegut
Gangbaarheid
- Het woord gut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gut' herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen. |
Duits
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
gut | guts |
Zelfstandig naamwoord
gut
- ingewanden, darm
- That used to be made of the gut of a cat.
- buik
- You need to lose some of that fat gut, so exercise!
- moed,lef
- He's got guts.
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Bijvoeglijk naamwoord
gut
- «Ich hab schunn viel weisse Schparregraas in Deitschland gesse un ich kann ehrlich saage ass es arrig gut iss.»
- Ik heb al veel witte asperges in Duitsland gegeten en ik kan eerlijk zeggen dat het zeer goed is.
- «Ich hab schunn viel weisse Schparregraas in Deitschland gesse un ich kann ehrlich saage ass es arrig gut iss.»
Afgeleide begrippen
|
Typische woordcombinaties
- arrig gut
zeer goed
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.