groenteboer

De groenteboer is trots op zijn boerenkool

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groen·te·boer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groenteboer groenteboeren
verkleinwoord groenteboertje groenteboertjes

Zelfstandig naamwoord

groenteboer m

  1. (beroep) iemand die een detailhandel in groente en fruit bedrijft
    • Mijn ene grootvader was groenteboer, de andere schoenmaker. 
  1. (groente) (handel) winkel waar groente en fruit verkocht wordt
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord groenteboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.