gissing
Nederlands
Woordafbreking
- gis·sing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gissing | gissingen |
verkleinwoord | gissinkje | gissinkjes |
Zelfstandig naamwoord
gissing v [1]
- gedachte waarvoor men onvoldoende gegevens heeft om de juistheid of onjuistheid ervan te kunnen vaststellen
- Maar een bedrijf met 1 miljard klanten en 150 miljard euro in kas zal toch wel een goede klantenservice hebben? Nee. Er is Apple Support Communities, en hoewel dat forum keurig is vormgegeven in de huisstijl, komt er geen Apple-medewerker aan te pas. Je kunt je probleem voorleggen aan andere gebruikers! Die óók op zoek zijn naar een oplossing, voor hún probleem! De informatie bestaat voor 90 procent uit gissingen, vermoedens, kletspraat en gekissebis tussen leken die het beter denken te weten dan andere leken. En ergens in die brij zit misschien de oplossing, maar misschien ook niet. Je weet het niet, want het rijkste bedrijf ter wereld is te gierig om zijn klanten te helpen.[2]
- Met zo weinig om zeker over te zijn moeten wetenschappers dikwijls hun veronderstellingen baseren op andere objecten die in de omgeving gevonden zijn, en daarbij gaat het misschien om niet meer dan heldhaftige gissingen.[3]
Vertalingen
1. gedachte waarvoor men onvoldoende gegevens heeft om de juistheid of onjuistheid ervan te kunnen vaststellen
Gangbaarheid
- Het woord gissing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gissing' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Jan Kuitenbrouwer 12 september 2016
- Bill Bryson Een kleine geschiedenis van bijna alles Vertaald door Servaas Goddijn 2009 pagina 560
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.