gok

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gok    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /χɔk/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɔk/
Woordafbreking
  • gok
enkelvoud meervoud
naamwoord gok gokken
verkleinwoord gokje gokjes

Zelfstandig naamwoord

gok m

  1. een keuze zonder het juiste antwoord te weten
    • Het was een gok, maar ik heb toch het juiste antwoord gekozen. 
  1. een buitensporig grote neus
    • Je zal toch met zo'n gok gezegend zijn... 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gokken

gok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gokken
    • Ik gok. 
  2. gebiedende wijs van gokken
    • Gok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gokken
    • Gok je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.