gok
Nederlands
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
gok m
- een keuze zonder het juiste antwoord te weten
- Het was een gok, maar ik heb toch het juiste antwoord gekozen.
- een buitensporig grote neus
- Je zal toch met zo'n gok gezegend zijn...
Afgeleide begrippen
- gokautomaat, gokkast, goklust, gokmachine, gokspel, gokverslaafde, gokverslaving
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gokken |
gok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gokken
- Ik gok.
- gebiedende wijs van gokken
- Gok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gokken
- Gok je?
Gangbaarheid
- Het woord gok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gok' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.