geweeklaag
Nederlands
Woordafbreking
- ge·wee·klaag
Zelfstandig naamwoord
geweeklaag o [1]
- het aanhoudend uiting geven aan pijn of verdriet
- In totaal waren 122 schaatsers aan het avontuur begonnen. Van hen kwamen er slechts 23 geradbraakt over de finish. Het geweeklaag op het hoogste bergmeer van de Alpen werd aangewakkerd door een felle oostenwind. De een had pijn in zijn rug, een ander klaagde over kramp in de benen. [2]
- Baby's uit Kameroen en China huilen anders dan Duitse spruiten. Hun geweeklaag is zangeriger, aldus onderzoek van de Universiteit van Würzburg. [3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord geweeklaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geweeklaag' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 04-02-12 Jens Zwitser wint Alternatieve Elfstedentocht
- Tubantia 11-01-17 Baby's huilen anders in Kameroen en China
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.