getuige
Nederlands
Woordafbreking
- ge·tui·ge
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | getuige | getuigen |
verkleinwoord | getuigetje | getuigetjes |
Zelfstandig naamwoord
getuige m
- (juridisch) iemand die een gebeurtenis heeft meegemaak of op andere wijze, veelal onder ede, een verklaring kan geven ten aanzien van de ware toedracht van een zaak
Hyponiemen
- bloedgetuige, doopgetuige, geloofsgetuige, godsgetuige, kroongetuige, ooggetuige, oorgetuige
Vertalingen
1. iemand die een gebeurtenis heeft meegemaak of op andere wijze, veelal onder ede, een verklaring kan geven ten aanzien van de ware toedracht van een zaak
Gangbaarheid
- Het woord getuige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'getuige' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Woordherkomst en -opbouw
Voorzetsel
getuige
- kondigt de grondslag aan waarop een uitspraak gedaan wordt
- De Dortherbeek heeft, getuige de sterk slingerende gemeentegrens, in het verleden sterk gemeanderd.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.