gelig

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • Geluid:  gelíg    (hulp, bestand)
  • Geluid:  gélig    (hulp, bestand)
  • IPA:
  • gélig
    • (Noord-Nederland): /ˈχe.ləχ/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈɣe.ləx/
    • (Limburg): /ˈɣe.lɪx/
  • gelíg
    • (Noord-Nederland): /χə.ˈlɪχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣə.ˈlɪx/
Woordafbreking
  • ge·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • (bijvoeglijk naamwoord) Afleiding van geel met het achtervoegsel -ig.
  • (zelfstandig naamwoord) Naamwoord van handeling van liggen met het voorvoegsel ge-.
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen geliggeligergeligst
verbogen geligegeligeregeligste
partitief geligsgeligers-

Bijvoeglijk naamwoord

gélig

  1. een beetje geel.
    • Na zijn val had zijn gezicht iets geligs. 
  1. op geel lijkend.
    • Dit groen is bijna gelig. 
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord gelig -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gelíg o

  1. het liggen, met een negatieve bijklank.
    • Dat gelig van jou de hele dag, daar wordt ik echt heel moe van. 

Gangbaarheid

  • Het woord gelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.