gelig
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gelíg (hulp, bestand)
- Geluid: gélig (hulp, bestand)
- IPA:
- gélig
- (Noord-Nederland): /ˈχe.ləχ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈɣe.ləx/
- (Limburg): /ˈɣe.lɪx/
- gelíg
- (Noord-Nederland): /χə.ˈlɪχ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣə.ˈlɪx/
Woordafbreking
- ge·lig
Woordherkomst en -opbouw
- (bijvoeglijk naamwoord) Afleiding van geel met het achtervoegsel -ig.
- (zelfstandig naamwoord) Naamwoord van handeling van liggen met het voorvoegsel ge-.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gelig | geliger | geligst |
verbogen | gelige | geligere | geligste |
partitief | geligs | geligers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gélig
- een beetje geel.
- Na zijn val had zijn gezicht iets geligs.
- op geel lijkend.
- Dit groen is bijna gelig.
Zelfstandig naamwoord
gelíg o
- het liggen, met een negatieve bijklank.
- Dat gelig van jou de hele dag, daar wordt ik echt heel moe van.
Gangbaarheid
- Het woord gelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gelig' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.