gebrom
Nederlands
Woordafbreking
- geĀ·brom
Zelfstandig naamwoord
gebrom o [1]
- een dof trillend geluid
- Het plan heeft geleid tot onrust onder omwonenden. Met name de bewoners van de Charloise Lagedijk vrezen het gebrom en de slagschaduwen die windmolens voortbrengen. De huizen aan de historische dijk liggen het dichtst bij de beoogde locatie. [2]
- uiting van ontevredenheid
- Raskatov maakte er met spaarzaam ingezette instrumenten kale, onheilszwangere muziek bij. Dreigend gespook, geratel, gebrom en gegrom ondersteunt de partij van de imposante bas Nikolaj Didenko, die vaak vol mag uithalen in verontwaardigde klaagkreten. [3]
Gangbaarheid
- Het woord gebrom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gebrom' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Frank de Kruif 24 februari 2017
- NRC Jochem Valkenburg 19 april 2011
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.