hum

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hum    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hum
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘goed humeur, schik’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
  • In de betekenis van ‘hum* tussenwerpsel: uitroep van twijfel of om aandacht te trekken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1561 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hum -
verkleinwoord hummetje hummetjes

Zelfstandig naamwoord

hum o

  1. (verkorting van) humeur
    • Uit zijn hum zijn. 

Gangbaarheid

  • Het woord hum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
52 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.