gesnor

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·snor
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling snorren met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gesnor
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gesnor o [1]

  1. aanhoudend een brommend geluid maken
    • Om de paar minuten kiest een Cessna-lesvliegtuig het luchtruim vanaf Lelystad Airport. Het gesnor van de propeller valt nauwelijks op. Een kleine zakenjet die even later opstijgt, maakt wat meer herrie. [2] 
    • Veel rages hebben ook wel iets leuks in zich. Een vindingrijke leerkracht bedenkt er misschien wel een leuke uitdaging bij. Maar wie helemaal doordraait van het gesnor in de klas, kan ze natuurlijk gewoon verbieden. Voor deze leerkrachten is er ook goed nieuws: het waait echt weer over. Immers, wie kent de jojo en de plopper nog? En we vinden toch ook allang geen loomelastiekjes meer onder de tafeltjes? [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gesnor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Johan Leeflang 05-03-2015 Gebied rond Lelystad Airport thema in verkiezingen
  3. Reformatorisch Dagblad Lydia van Arnhem-Slager 30-05-2017 Column: Spinnen met de fidget spinner
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.