gazelle
Nederlands
Woordafbreking
- ga·zel·le
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herkauwer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1720 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gazelle | gazellen, gazelles |
verkleinwoord | gazelletje | gazelletjes |
Zelfstandig naamwoord
gazelle v
- (dierkunde) Gazella, Eudorcas en Nanger spp. leden van de antilopefamilie
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord gazelle staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gazelle' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
gazelle v
- (spreektaal) vrouw, meid
- «Cette belle gazelle guadeloupéenne est championne de course à pied sur 400 mètres.»
- Die mooie Guadeloupse is kampioene op de 400 meter hardlopen. [1]
- «Cette belle gazelle guadeloupéenne est championne de course à pied sur 400 mètres.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.