gaste

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gaste    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɣɑstə/
Woordafbreking
  • gas·te
Woordherkomst en -opbouw
  • [zelfstandig naamwoord] gast met het achtervoegsel -e
  • [werkwoord] gas met de uitgang -te
enkelvoud meervoud
naamwoord gaste gasten
(gastes) *
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gaste v

  1. vrouw die ergens op bezoek is of logeert
Opmerkingen
  • De Woordenlijst Nederlandse Taal geeft het meervoud gasten, maar de Algemene Nederlandse Spraakkunst geeft als regel dat woorden met het Nederlandse achtervoegsel -e hun meervoud met de uitgang -s vormen.[1]

Werkwoord

vervoeging van
gassen

gaste

  1. enkelvoud verleden tijd van gassen
    • Ik gaste. 
    • Jij gaste. 
    • Hij, zij, het gaste. 

Werkwoord

vervoeging van
gasten

gaste

  1. aanvoegende wijs van gasten

Gangbaarheid

  • Het woord gaste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
46 %van de Nederlanders;
70 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
gastar

gaste

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
  1. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
vervoeging van
gastarse

gaste

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
  1. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.