gaste
Nederlands
Woordafbreking
- gas·te
Zelfstandig naamwoord
gaste v
- vrouw die ergens op bezoek is of logeert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gassen |
gaste
- enkelvoud verleden tijd van gassen
- Ik gaste.
- Jij gaste.
- Hij, zij, het gaste.
- Ik gaste.
Gangbaarheid
- Het woord gaste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gaste' herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Haeseryn, W. e.a. "3.5.3 Meervoud op -s" in: Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) op website: ans.ruhosting.nl; onder (3); geraadpleegd 2017-08-02
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gastar |
gaste
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
vervoeging van |
---|
gastarse |
gaste
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
- gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.