fulmineren
Nederlands
Woordafbreking
- ful·mi·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘heftig uitvaren’ voor het eerst aangetroffen in 1574 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse fulminer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fulmineren |
fulmineerde |
gefulmineerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
fulmineren [3]
- razen, tekeergaan, tieren
- feestelijk verlichten, illumineren
- knallen, ploffen
Gangbaarheid
- Het woord fulmineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fulmineren' herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.