folk

Niet te verwarren met: fólk, volk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  folk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfok/
Woordafbreking
  • folk
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels  folk zn  als verkorting van folk music
enkelvoud meervoud
naamwoord folk -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

folk m

  1. (muziek) muziekstijl gebaseerd op de volksmuziek van de Britse Eilanden en Noord-Amerika
    • Dat de liederen van Rowwen Hèze mensen raken heeft meerdere oorzaken. (…) Eén kracht achter hun succes is natuurlijk het muzikale aspect. De ooit gedurfde en inmiddels breed gewaardeerde mix van folk, tex-mex, polka, rock en zelfs fanfareklanken geven de band een eigen karakter. [1]

Gangbaarheid

  • Het woord folk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
69 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / fɔlk /
Woordafbreking
  • folk
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord folk
Naar frequentie 160
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   folk     folket     folk     folka
folkene  
genitief   folks     folkets     folks     folkas
folkenes  

Zelfstandig naamwoord

folk o

  1. bevolking, natie, volk, de bewoners en bewoonsters van een land, de inwoners en inwoonsters van een land
  2. algemeenheid, gemeenschap
  3. beroepsgroep, stand
  4. gasten, mensen, personen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: det italienske folk
het Italiaanse volk

Zelfstandig naamwoord

folk, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van folk


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / fɔlk /
Woordafbreking
  • folk
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord folk
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   folk     folket     folk     folka  

Zelfstandig naamwoord

folk o

  1. bevolking, natie, volk, de bewoners en bewoonsters van een land, de inwoners en inwoonsters van een land
  2. algemeenheid, gemeenschap
  3. beroepsgroep, stand
  4. gasten, mensen, personen
Typische woordcombinaties
  • [1]: det spanske folk
het Spaanse volk
  • [1]: eit lite folk
een klein volk

Zelfstandig naamwoord

folk, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van folk
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.