festival

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  festival    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfɛstiˌvɑɫ/
Woordafbreking
  • fes·ti·val
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘groot (muziek)feest’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord festival festivals
verkleinwoord festivalletje festivalletjes

Zelfstandig naamwoord

festival o

  1. een reeks optredens
  2. (feest) een groot evenement met zang en dans en muzikale optredens
    • In Nederland worden jaarlijks enkele grote festival gehouden. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord festival staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Drents

Zelfstandig naamwoord

festival

  1. festival
Verwante begrippen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

festival

  1. festival
Afgeleide begrippen


Zweeds

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / festivạ:l /
Naar frequentie 17506
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   festival     festivalen     festivaler     festivalerna  
genitief   festivals     festivalens     festivalers     festivalernas  

Zelfstandig naamwoord

festival, g

  1. (feest) festival
  1. «Festivalen fortsätter i dag och avslutas i morgon.»
    Het festival gaat vandaag verder en eindigt morgen.
Hyperoniemen
Hyponiemen
  • karneval
Afgeleide begrippen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.