drost
Nederlands
Woordafbreking
- drost
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bestuursambtenaar’ voor het eerst aangetroffen in 1557 [1]
- Een verkorting van drossaard. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | drost | drosten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
drost m
Synoniemen
- landdrost, (In Limburg, Brabant en Overijssel): drossaard
Afgeleide begrippen
- drostambt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
drossen |
drost
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drossen
- Jij drost.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drossen
- Hij drost.
- verouderde gebiedende wijs meervoud van drossen
- Drost!
Gangbaarheid
- Het woord drost staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'drost' herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.