drost

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drost
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bestuursambtenaar’ voor het eerst aangetroffen in 1557 [1]
  • Een verkorting van drossaard. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord drost drosten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

drost m

  1. (geschiedenis) (juridisch) (beroep) historische titel, aanklager in dienst van landheer
Synoniemen
  1. landdrost, (In Limburg, Brabant en Overijssel): drossaard
Afgeleide begrippen
  • drostambt
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
drossen

drost

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drossen
    • Jij drost. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drossen
    • Hij drost. 
  3. verouderde gebiedende wijs meervoud van drossen
    • Drost! 

Gangbaarheid

  • Het woord drost staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
33 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.