doof

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doof    (hulp, bestand)
  • IPA: /doːf/
Woordafbreking
  • doof
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet kunnende horen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen doofdoverdoofst
verbogen dovedoveredoofste
partitief doofsdovers-

Bijvoeglijk naamwoord

doof

  1. niet of minder goed tot horen in staat zijn
    • De dove man kon nog een prima leven leiden. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • zich doof houden
iets niet willen horen
  • horende doof zijn
niet luisteren
  • zich oostindisch doof houden
niet willen luisteren
  • zo doof als een kwartel
heel erg doof
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
doven

doof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doven
    • Ik doof. 
  2. gebiedende wijs van doven
    • Doof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doven
    • Doof je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord doof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.