saldo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  saldo    (hulp, bestand)
  • IPA: /'sɑldo/
Woordafbreking
  • sal·do
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘overschot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1569 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord saldo saldi
saldo's
verkleinwoord saldootje saldootjes

Zelfstandig naamwoord

saldo o

  1. het eindbedrag wanneer alle tegoeden en verplichtingen in rekening gebracht zijn
    • Het saldo is altijd nog flink positief. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord saldo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
saldar

saldo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van saldar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.