saldo
Nederlands
Woordafbreking
- sal·do
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘overschot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1569 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | saldo | saldi saldo's |
verkleinwoord | saldootje | saldootjes |
Zelfstandig naamwoord
saldo o
- het eindbedrag wanneer alle tegoeden en verplichtingen in rekening gebracht zijn
- Het saldo is altijd nog flink positief.
Vertalingen
1. het eindbedrag wanneer alle tegoeden en verplichtingen in rekening gebracht zijn
Gangbaarheid
- Het woord saldo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'saldo' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Spaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.