dissonant
Nederlands
Woordafbreking
- dis·so·nant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wanklank’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van sonant met het voorvoegsel dis- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dissonant | dissonanten |
verkleinwoord | dissonantje | dissonantjes |
Zelfstandig naamwoord
dissonant m
- (muziek) een verzameling van niet-harmonierende klanken
- De muziek was bij momenten pijnlijk dissonant en loeihard.
- een valse noot
- Het voorval bracht een dissonant in de algemene feestvreugde.
Bijvoeglijk naamwoord
dissonant
- wanluidend.
- Dit laatste lied was meldenswaardig door zijn perfecte harmonie tussen de dissonante melodieën en het subtiel aanzwellende achtergrondkoor.
Gangbaarheid
- Het woord dissonant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dissonant' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.