deugd

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  deugd    (hulp, bestand)
  • IPA: /døxt/
Woordafbreking
  • deugd
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het goed-zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • Afkomstig van het Middelnederlandse doghet [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord deugd deugden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deugd v/m

  1. iets dat goed is in zedelijk opzicht
    • Het is een grote deugd dat hij zo behulpzaam is. 
Hyponiemen
  • burgerdeugd, hoofddeugd, schijndeugd
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Van de nood een deugd maken
Van iets slechts iets goed maken
  • het doet met deugd
ik word er blij van
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord deugd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.