deduceren
Nederlands
Woordafbreking
- de·du·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘afleiden’ voor het eerst aangetroffen in 1546 [1]
- afgeleid van het Franse déduire of daarvoor van het Latijnse 'dūcere' met het voorvoegsel de- met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deduceren |
deduceerde |
gededuceerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
deduceren
- overgankelijk met behulp van logische regels uit het algemene afleiden
Gangbaarheid
- Het woord deduceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'deduceren' herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.