crash

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • crash
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘krach, ongeval’ voor het eerst aangetroffen in 1936 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord crash crashes
verkleinwoord crashje crashjes

Zelfstandig naamwoord

crash m

  1. (verkeer) een ernstig verkeersongeluk
  2. (economie) een ineenstorting van de aandelenmarkt op de beurs
  3. (informatica) het onbruikbaar worden van een computer, besturingssysteem of applicatie
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
crashen

crash

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van crashen
    • Ik crash. 
  2. gebiedende wijs van crashen
    • Crash! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van crashen
    • Crash je? 

Gangbaarheid

  • Het woord crash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.