consonant
Nederlands
Woordafbreking
- con·so·nant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘medeklinker’ voor het eerst aangetroffen in 1530 [1]
- afgeleid van sonant met het voorvoegsel con- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | consonant | consonanten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
consonant v/m
- (muziek) goed samenklinkende tweeklank (zoals een octaaf)
- (taalkunde) medeklinker
Bijvoeglijk naamwoord
consonant
- goed samenklinkend
Hyponiemen
- ratelconsonant
Afgeleide begrippen
- consonantenschrift
Gangbaarheid
- Het woord consonant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'consonant' herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.