conservatief
Nederlands
Woordafbreking
- con·ser·va·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘behoudend’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van conservatie (met het voorvoegsel con-) met het achtervoegsel -ief
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | conservatief | conservatiever | conservatiefst |
verbogen | conservatieve | conservatievere | conservatiefste |
partitief | conservatiefs | conservatievers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
conservatief
- vasthoudend aan het oude en vertrouwde, het nieuwe wantrouwen
- De keuze om gewoon met pen en papier de notulen vast te leggen was conservatief.
- Oudere mensen zijn vaker conservatief dan jongeren.
Afgeleide begrippen
- conservatief-democratisch, conservatief-liberaal, conservatief-nationalistisch, conservatiefprotestants
Vertalingen
1. vasthoudend aan het oude en vertrouwde
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | conservatief | conservatieven |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
conservatief m
- aanhanger van een conservatieve partij
Gangbaarheid
- Het woord conservatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'conservatief' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.