compileren
Nederlands
Woordafbreking
- com·pi·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samenvoegen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse compiler met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
compileren |
compileerde |
gecompileerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
compileren
- overgankelijk een opeenstapeling maken, een zo volledig mogelijke verzameling aanleggen, gewoonlijk van geschriften of informatie
- Hij compileerde de losse informatie tot een verslag van de gebeurtenissen van de conferentie.
- overgankelijk (informatica) de broncode van een programma omzetten van een formele invoertaal in een formele uitvoertaal waardoor een objectcode ontstaat
- Er is wat misgegaan toen ik het programma compileerde.
Afgeleide begrippen
- compilatie, compilator, compileerproces
Gangbaarheid
- Het woord compileren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'compileren' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.