clou
Nederlands
Woordafbreking
- clou
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het wezenlijke, pointe’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | clou | clous |
verkleinwoord | cloutje | cloutjes |
Zelfstandig naamwoord
clou m [3]
- het wezenlijke het belangrijkste waar het allemaal om gaat
- Een centraal meldpunt voor zorgverleners had hier een oplossing kunnen bieden. Inmiddels heeft het ziekenhuis afspraken met Veilig Thuis, dat is een advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en zorgverleners die bij patiënten thuis komen, zoals ambulancediensten en thuiszorg. Vrolijk: „De clou is vaak de verbinding leggen tussen de zorgverleners.” [4]
- de kern van een grap of verhaal
- Hier prijsgeven dat Rachel geen prostituee maar een schoonmaakster was, voelt door de opzet van haar boek een beetje als de clou van een thriller onthullen. Maar die kennis is nodig om Murphy’s theorie te begrijpen over het motief van Van Goghs zelfverminking. [5]
Gangbaarheid
- Het woord clou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'clou' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "clou" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- clou op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Michiel Dekker 15 juni 2016
- NRC 12 juli 2016
Frans
Zelfstandig naamwoord
clou m
- (techniek) spijker (une pièce métallique de forme allongée servant à fixer deux objets l'un à l’autre)
- (spreektaal) ouwe fiets of auto, rammelkast [1]
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.