essentie
Nederlands
Woordafbreking
- es·sen·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘het wezen’ voor het eerst aangetroffen in 1501 [1]
- Ontleend aan het Latijn essentia [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | essentie | essenties |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
essentie v
- het meeste belangrijke
- De essentie van een tekst staat meestal in de samenvatting.
- Ik zou me weer kunnen richten op de essentie van mijn bestaan. Hoewel ik me wel afvroeg wat precies de essentie was. Ik moest me op de essentie concentreren. Geen omwegen bewandelen. Maar ik had het onaangename gevoel dat de essentie van mijn leven aan het verschuiven was.[3]
Gangbaarheid
- Het woord essentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'essentie' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "essentie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- essentie op website: Etymologiebank.nl
- Sandes, David De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 181
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.