certificaat

Nederlands

Certificaat van echtheid
Uitspraak
  • Geluid:  certificaat    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˌsɛrtifiˈkat/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌsɛrtifiˈkat/
Woordafbreking
  • cer·ti·fi·caat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schriftelijke verklaring’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van certificeren met het achtervoegsel -aat
enkelvoud meervoud
naamwoord certificaat certificaten
verkleinwoord certificaatje certificaatjes

Zelfstandig naamwoord

certificaat o

  1. een schriftelijk bewijs
    • Zij komt binnenkort met een aparte regeling voor minidrones, met een gewicht tot 4 kilo. Professionele en particuliere gebruikers hebben daar geen papieren voor nodig. Drones van 4 tot 150 kilo moeten worden gekeurd, de piloot moet een brevet hebben, en het bedrijf een certificaat.[2] 
Synoniemen
Hyponiemen
  • aankoopcertificaat, bromfietscertificaat, brommercertificaat,deelcertificaat, groencertificaat, groenestroomcertificaat,gezondheidscertificaat, halalcertificaat, ISO-certificaat, ketencertificaat, klimaatcertificaat, ladingscertificaat, milieucertificaat, schadecertificaat, schatkistcertificaat,waardecertificaat, kwaliteitscertificaat,inburgeringscertificaat,, luchtwaardigheidscertificaat, zeewaardigheidscertificaat
Afgeleide begrippen
  • certificaathouder, certificaatuitreiking
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord certificaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.