certificeren
Nederlands
Woordafbreking
- cer·ti·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘voor echt verklaren’ voor het eerst aangetroffen in 1370 [1]
- afgeleid van het Franse certifier (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
certificeren |
certificeerde |
gecertificeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
certificeren
- overgankelijk het officieel verklaren dat iets geldig is of voldoet aan een norm (zwart op wit geven)
Vertalingen
1. het officieel verklaren dat iets geldig is of voldoet aan een norm (zwart op wit geven)
Gangbaarheid
- Het woord certificeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'certificeren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.